Elias of het gevecht met de nachtegalen is een boek met twee delen (cahiers zoals ze in het boek genoemd worden). Het eerste deel zijn dromerige herinneringen van Elias aan zijn jeugd in het hartje van de Kempen, op een ouderwetsch landgoed. Inderdaad ouderwetsch, want de oude spelling uit het interbellum (het boek verscheen in 1936) werd behouden in deze nieuwe uitgave.
De gebeurtenissen worden beschreven door de ogen van de twaalfjarige Elias (gebaseerd op een teruggevonden dagboek) die vol onbegrip de wereld der volwassenen gadeslaat (zijn gekke tantes en disfunctionele ouders spannen de kroon). Tegelijk vlucht hij in zijn eigen fantasiewereld en de nachtelijke dwaaltochten in de natuur met zijn oudere neef Aloysius. Zijn kindertijd was zwoel en woelig van graag aangekweekte zelfpijniging, lezen we in de ‘fictieve’ inleiding van Olivier Bloem, de kostschoolgenoot van Elias die dit verhaal optekende.
Zwoel en woelig is inderdaad de juiste omschrijving en het lezen van het eerste deel vergt dan ook enige mate van ‘aangekweekte zelfpijniging’. Het overgeromantiseerde taalgebruik of ‘melodische verschuivingen’ zoals Bloem/Gilliams ze in de inleiding noemt, is fragmentarisch en waaiert uit in onsamenhangende gedachten en gespannen observaties. Een mooie illustratie is de beschrijving van het gouden horlogekettingetje van Elias’ tante Henriëtte:
Het horlogetje zit tussen haar kraag, vast tegen haar hals gedrukt; ik herinner me hoe aardig het aanvoelde eens dat ik het vasthouden mocht. Het was klein en zoo warm als een pas geroofd vogeleitje. Als ik nu mijn adem inhoud kan ik het getiktak, daar, dichtbij mijn hoofd, door de stilte horen knagen.
Het tweede deel is veel realistischer geschreven en opgetekend vanuit het standpunt van de nuchtere toeschouwer, Olivier Bloem. Hij beschrijft de zelfdestructieve levenshouding van de jonge architect die Elias ondertussen geworden is. Het contrasteert en complementeert tegelijk het eerste deel. Contrast in stijl en vertelperspectief – het is bijna een psychologisch verslag. Complementerend in thematiek; de introverte Elias blijft een door nostalgie vergiftigd jongetje dat niet wil/kan opgroeien en helemaal niet kan aarden in de moderniteit die in de jaren 30 Antwerpen zou transformeren tot industriële havenstad. Het tweede deel werd trouwens door Gilliams vanaf de jaren veertig uit herdrukken geschrapt wegens ‘te geëngageerd’ en minder stilistisch verfijnd dan het eerste deel. Pas na zijn dood in 1982 werd het tweede deel terug bijgevoegd.
Een vijftig bladzijden tellende nabeschouwing door Filip De Ceuster, is de kers op deze literaire taart. De context van het werk wordt mooi geduid (de industrialisering, de bouwwedstrijd op het Eilandje die in de jaren 30 effectief uitgeschreven werd), de zelf-mythologisering van Gilliams (heeft hij zijn adellijke afkomst verzonnen? Is hij zelf de Elias uit het verhaal?) is verrassend en mijn appreciatie voor dit intrigerende tweeluik werd hierdoor alleen maar groter.
Elias prijkt terecht op de canon der Nederlandse literatuur en is nu tachtig jaar later in zijn volledige heruitgave opnieuw te ontdekken. Een aan de buitentekstuele werkelijkheid ontstegen, tijdloos taalkunstwerk. Dat kan ik alleen maar beamen.
Één reactie Voeg uw reactie toe