Oeroeg is zo’n klassieker waarmee je niet onmiddellijk uitpakt op café. Het is een beetje braafjes en de toon is heel genuanceerd. Geen straffe uitspraken of diepgravende filosofische overpeinzingen over kolonialisme en Nederlands-Indië. Ik denk dat Hella Haasse deze novelle – in 1948 – schreef met veel nostalgie naar haar eigen jeugd. Net als het hoofdpersonage in het boek werd zij geboren in Nederlands-Indië en verbleef ze er tot na haar middelbare studies om dan in Nederland te gaan studeren.

Het verhaal is vrij chronologisch opgebouwd en wordt verteld door het naamloze hoofdpersonage. Hij raakt van kindsbeen af bevriend met Oeroeg, de zoon van Deppoh, een bediende op de plantage van zijn vader. De vriendschap evolueert met de jaren en komt sterk onder druk te staan door hun verschillende afkomst. Op het einde beseffen beiden dat hun identiteit hun vriendschap in de weg staat en ze elkaar niet meer ‘echt’ kennen of dit zelfs nooit mogelijk geweest is.
Het boek begint met ‘Oeroeg was mijn vriend’. En korte openingszin die de toon zet – de vriendschap is voorgoed verloren. Daarna krijgen we het hele verhaal van de kindertijd tot latere ontmoetingen tussen de ik-persoon en Oeroeg. De toon is mijmerend en zoekend – hoe is het zo ver kunnen komen. De ik-persoon worstelt met zijn identiteit van Nederlands koloniaal. Hij probeert de inlanders gelijkwaardig te behandelen maar merkt dat er een kloof blijft bestaan. Het interessante is dat de koloniaal zelf last heeft van de discriminatie die hij opwerpt. De kinderen van de kolonialen voelen zich inheems (ze zijn daar geboren) maar kunnen toch niet inburgeren omdat ze in het hokje van vreemdeling en onderdrukker terechtkomen. De machtsverhouding tussen koloniaal en inlander laat geen echte vriendschap toe. Het is een gevoel dat veel kinderen die in de ex-kolonies geboren zijn, zullen gevoeld hebben. Na de onafhankelijkheid wordt je definitief buitenlander en kan je je geboorteland enkel nog als veredelde toerist beleven.

Een mooi element dat Haasse inbouwt neemt de vorm aan van het mystieke meer ‘Telaga Hideung’. Het meer is overduidelijk symbolisch. Er zitten geesten, het is donker en onpeilbaar, de inlanders hebben er respect voor terwijl de kolonialen het als banale zwemvijver gebruiken. Het is een pars-pro-toto voor Indonesië. De koloniaal ziet niet de ware aard en diepere ‘ziel’ of eigenheid van het land.
Telaga Hideung markeert in het boek twee beslissende momenten in de relatie tussen de verteller en Oeroeg.
In het begin is het het toneel van een nachtelijk zwempartijtje waarbij de vader van Oeroeg verdrinkt bij het redden van de verteller van de verdrinkingsdood. Dit zorgt ervoor dat de verteller zich schuldig voelt ten opzichte van Oeroeg. Het feit dat de dood van de vader van Oeroeg onderbelicht wordt en men snel overgaat tot de orde van de dag is wrang en het toont opnieuw dat de inlanders minderwaardig behandeld werden.
De tweede keer dat het meer opduikt in het verhaal is helemaal aan het einde. Nu is Oeroeg een volwassen man die zich als rebel verstopt in het oerwoud rond het meer. Hij duikt plots op voor de ik-persoon die nog probeert contact te leggen maar tevergeefs. Oeroeg heeft volledig gebroken met het koloniale verleden en verdwijnt als een schim zonder zijn jeugdvriend nog een woord te gunnen.
Oeroeg is een knappe klassieker geschreven door een van de weinige vrouwen in de Nederlandstalige Literaire Canon. De sterke symboliek in het ogenschijnlijk simpele verhaal zetten aan tot nadenken over identiteit, kolonialisme en machtsmisbruik. Zeer actuele thema’s die het de moeite maken om dit boekje eens te (her)lezen.